Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BE9140

Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-08-25
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers277616 / HA ZA 06-3953
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdeling erfenis. Uitleg onduidelijke bepaling in testament: "Mijn erfgenamen krachtens de wet; gezamenlijk en voor gelijke delen".


Uitspraak

vonnis RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector civiel recht – enkelvoudige kamer Eindvonnis van 23 april 2008 in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 277616 / HA ZA 06-3953 van: 1. de heer O. [A.] wonende te [plaats 1], 2. mevrouw E.L. [A.] wonende te [plaats 2] (Guatemala), 3. de heer D.G. [A.] wonende te [plaats 3], eisers in conventie, verweerders in reconventie, advocaat: mw. mr. M.E.H. Dumont (Rotterdam), procureur: mr. W. Heemskerk, tegen de (overige) erven van wijlen mevrouw mr. C.F. [B.], domicilie gekozen hebbend bij notariskantoor Ellens & Lentze BV te Den Haag, gedaagden in conventie, eisers in reconventie, advocaat en procureur: mw. mr. M.H.C. Morshuis. 1. Het procesverloop 1.1 In deze zaak over de verdeling van een forse erfenis heeft de rechtbank kennis genomen van alle gedingstukken met producties in het griffiedossier, dat zijn: - de dagvaarding van 6 november 2006 met producties nrs. 1 t/m 7; - de conclusie van antwoord in conventie en eis in reconventie van 17 januari 2007, met producties nrs. 1 t/m 12; - het tussenvonnis van de rechtbank van 31 januari 2007 en de brief met instructieformulier van de comparitierechter van 2 maart 2007; - het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 25 april 2007, inclusief 1) de akte van mr. Morshuis met extra producties nrs. a. t/m d. en 2) de conclusie van antwoord in reconventie van mr. Dumont met extra producties nrs. 1 t/m 3; - de brief van mr. Morshuis van 6 juni 2007 met bijlagen nrs. 1 en 2; - de brief van mr. Dumont van 30 juni 2007; - het tussenvonnis van de rechtbank van 8 augustus 2007; - de brief van mr. Morshuis van 18 oktober 2007, met de extra producties nrs. 10 t/m 14; - het proces-verbaal van het ambtshalve getuigenverhoor van 31 oktober 2007; - de conclusie na enquête van mr. Dumont van 19 december 2007; - de conclusie na enquête van mr. Morshuis van 19 december 2007, met 1 extra productie; - de akte uitlaten van mr. Dumont van 30 januari 2008; - de akte uitlaten van mr. Morshuis van 30 januari 2008. 1.2 Ter rolzitting van 27 februari 2008 heeft de rechtbank een nadere akte van mr. Dumont geweigerd. Ter zitting van 12 maart 2008 heeft de rechtbank vonnis bepaald op heden. 2. De feiten 2.1 Op 4 september 2005 is te Den Haag op 86-jarige leeftijd overleden mevrouw mr. Cornelia Frederika [B.]. De erflaatster [B.] was nooit gehuwd geweest en had geen eigen kinderen. Wel had zij ooit twee broers en vier zussen, van wie er bij het opmaken van haar hierna te noemen laatste testament uit 2002 nog twee zusters in leven waren, en bij haar overlijden in 2005 nog één zuster. Via haar broers en zusters had de erflaatster een groot aantal neven en nichten plus achterneven en achternichten. Ook had zij twee petekinderen. Op al deze familieleden was zij zeer gesteld en voor allen gold zij bij leven als dé oude familietante (“tante Coks”). Zie daartoe nader het proces-verbaal van de comparitie van partijen. 2.2 Op 27 juni 2002 heeft de erflaatster via haar financieel adviseur de heer [H.] door de toenmalige notaris Ellens te Den Haag haar laatste testament doen opmaken. De inhoud en formuleringen van dat laatste testament weken sterk af van haar voorgaande drie testamenten uit 1995 en 1999 (2x), en ook van de desbetreffende brief van [H.] aan notaris Ellens van april 2002. Het laatste testament van 27 juni 2002 kent onder B zeven legaten toe (waarvan 4 x € 25.000,- aan vier “goede doelen” en 2 x € 5.000,- aan de twee petekinderen [P.] en [Q.]), en bepaalt daarna onder C: Onder de last van gemelde legaten benoem ik tot enig erfgenamen mijner gehele nalatenschap, gezamenlijk en voor gelijke delen: mijn erfgenamen krachtens de wet, en; mijn voornoemde peetkinderen. 2.3 Het laatste testament benoemt voorts tot executeurs-testamentair de oudste kandidaat-notaris van notariskantoor Ellens samen met de financieel adviseur [H.]. De heer [H.] heeft na het overlijden die benoeming niet aanvaard, zodat als enig executeur-testamentair van de nalatenschap optreedt mw mr Van Iperen-Roepers van thans notariskantoor Ellens & Lentze BV. Per april 2007 bedroeg het saldo van de nalatenschap naar schatting ruim € 1 miljoen, waarbij wel aantekening verdient dat het saldo fluctueert door de aanwezigheid van een grote effectenportefeuille ABN AMRO en dat op dit saldo nog in mindering gebracht moeten worden de aanzienlijke successierechten, notariskosten en wellicht advocatenkosten. 2.4 De hiervoor geciteerde bepaling C heeft na het overlijden geleid tot heftige discussies en familieruzies binnen de groep potentiële erfgenamen. Deze bepaling blijkt gelet op de relatief complexe familiestructuur van de erflaatster in dit concrete geval op vele manieren te kunnen worden uitgelegd en leidt tot zeer uiteenlopende resultaten voor wat betreft het concrete erfdeel van de op de sterfdatum van erflaatster nog levende ene zuster (“tante Eva”), van de twee petekinderen, van de vele neven en nichten en van de vele achterneven en achternichten in de relatief omvangrijke nalatenschap van “tante Coks”. Vooral de algemene passages “mijn erfgenamen krachtens de wet” en “gezamenlijk en voor gelijke delen” blijken in de bijzondere omstandigheden van deze nalatenschap op vele manieren te kunnen worden geïnterpreteerd. 2.5 Eisers [A.] zijn de drie volwassen nog levende kinderen van wijlen mevrouw M.E. [A.] – [B.] (“tante Eva”), dat is de enige zuster van de erflaatster die op de sterfdatum (4 september 2005) nog in leven was en pas daarna in mei 2006 is overleden. Volgens de eerste brief van het notariskantoor in november 2005 zou deze zuster Eva voor 1/6e deel staaksgewijs erfgenaam zijn, maar volgens een latere brief in december 2005 van het notariskantoor nog slechts voor 1/30e deel, d.w.z. gelijk aan kort gezegd het erfdeel van iedere neef en nicht met uitzondering van haar kinderen, de twee neven en de ene nicht [A.]. Bij leven heeft tante Eva zich niet bij deze latere uitleg van het notariskantoor kunnen neerleggen en de zaak aangemeld bij haar rechtsbijstandverzekering. Na het overlijden van hun moeder in mei 2006 hebben eisers [A.] de zaak doorgezet. Een bespreking op het notariskantoor in oktober 2006 heeft niet tot een minnelijke regeling kunnen leiden. 3. De geschillen 3.1 Bij dagvaarding van 6 november 2006 hebben eisers [A.] in conventie gevorderd – naar de rechtbank leest en begrijpt – een verklaring voor recht dat bepaling C in het testament van de erflaatster wijlen mevrouw C.F. [B.] aldus uitgelegd moet worden dat haar nalatenschap voor 1/6e deel toekomt aan (de erfgenamen van) wijlen mevrouw M.E. [B.] (de moeder van eisers [A.]), met de gebruikelijke nevenvorderingen. 3.2 Bij conclusie van 17 januari 2007 is daartegen namens de overige erfgenamen verweer gevoerd en is in reconventie gevorderd – naar de rechtbank begrijpt - een verklaring voor recht dat bepaling C in het testament van de erflaatster aldus uitgelegd moet worden dat “iedere erfgenaam voor een gelijk deel en uit eigen hoofde opkomt in de nalatenschap”, zodat eisers [A.] gezamenlijk een vordering op de nalatenschap hebben ter grootte van het erfdeel van wijlen hun moeder M.E. [A.] – [B.], zijnde 1/30e deel, met nevenvorderingen. 3.3 Ter comparitie van 25 april 2007 is namens eisers [A.] een conclusie van antwoord in reconventie genomen. De comparitierechter heeft voorts nadere feitelijke en juridische inlichtingen ingewonnen en zijn voorlopige oordelen gegeven zoals neergelegd in het proces-verbaal van comparitie. Een minnelijke regeling bleek onmogelijk. 3.4 Zoals ter comparitie is geconstateerd strekken de vorderingen in conventie en in reconventie er naar de kern genomen en in wezen toe om door uitleg van de omstreden bepaling C uit het testament de exacte wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast te stellen tussen alle potentiële erfgenamen, dat wil zeggen wie precies voor welk erfdeel erfgenaam is. Zoals ter comparitie afgesproken, hebben beide advocaten daarom bij briefwisseling van 6 en 30 juni 2007 aan de comparitierechter bericht wie precies volgens de eigen achterban al die potentiële erfgenamen zijn. Daarna heeft de comparitierechter zijn vonnis nader bepaald op 8 augustus 2007. 4. De beoordeling bij tussenvonnis van 8 augustus 2007 4.1 Bij tussenvonnis van 8 augustus 2007 heeft de rechtbank onder meer als volgt geoordeeld. 4.2 Uit al het voorgaande blijkt dat bepaling C in het laatste testament van de erflaatster onduidelijk is, zodat deze uiterste wil van 27 juni 2002 een uitleg behoeft die is toegesneden op de concrete bedoelingen van de erflaatster in de bijzondere familieomstandigheden van dit geval. Zo ongeveer iedereen van de bij de zaak betrokken familieleden, advocaten en (medewerkers van) notarissen komt immers tot uiteenlopende resultaten en berekeningen per potentiële erfgenaam. Wijsheid achteraf is dat het verstandiger was geweest indien de erflaatster en notaris Ellens in juni 2002 niet hadden volstaan met de vage termen mijn erfgenamen krachtens de wet en gezamenlijk en voor gelijke delen, maar nader hadden aangeduid – zoals dat in de eerdere testamenten uit 1995 en 1999 nog wel was geformuleerd - aan welk individueel familielid of tenminste aan welke familietak welk exact testamentair erfdeel of legaat werd toegekend. Notariskantoor Ellens en Lentze BV spreekt in haar brief van 22 december 2005 zelf ook van “een ongelukkig geredigeerde erfstelling waardoor het mogelijk is de verdeelsleutel onder de erfgenamen op verschillende wijzen te benaderen”. Geen van de in de stukken bepleite uiteenlopende interpretaties oordeelt de rechtbank vooralsnog ondenkbaar. De geproduceerde schriftelijke verklaringen roepen tot dusver meer vragen op dan dat zij de relevante vragen op doorslaggevende wijze beantwoorden. 4.3 Met het oog op een zo zorgvuldig en juist mogelijke beslissing zal de rechtbank bij deze stand van zaken een getuigenverhoor gelasten, waarbij gelet op art. 4:46 BW getracht zal worden de werkelijke, concrete bedoelingen van de erflaatster met bepaling C uit haar laatste testament te achterhalen gelet op de concrete familieomstandigheden en familieleden, zulks in het licht van de inhoud van haar geproduceerde voorgaande testamenten uit 1995 en 1999, de brief van [H.] van april 2002 en vooral het gesprek in de notariskamer in juni 2002. In het bijzonder zal aan de orde moeten komen welk exact erfdeel tante Coks in juni 2002 beoogde toe te kennen aan haar toen nog twee levende zusters, aan haar twee petekinderen, aan al haar neven en nichten en aan al haar achterneven en achternichten, zulks per individu, per groep of per familietak. Ook moet worden besloten welk exact erfdeel tante Coks voor ogen had voor nicht én petekind [P.] en voor de drie eisers [A.] als neven/nicht én als plaatsvervullers van haar toen nog levende zuster Eva. Aan notaris Lentze, de opvolger van oud-notaris Ellens, kan worden toegegeven (zie het proces-verbaal van comparitie) dat uitleg van testamenten door het achterhalen van de werkelijke bedoelingen van de erflaatster een riskante operatie is, maar met deze ongelukkige bepaling C zit er helaas niets anders op. 4.4 De rechtbank heeft vervolgens op 31 oktober 2007 als getuigen gehoord de vier getuigen [P.] (nicht én petekind), Niels [C.] (neef), financieel adviseur [H.] en oud-notaris Ellens als de vier getuigen, die het meest concreet zouden moeten kunnen verklaren over hun eventuele waarnemingen en wetenschap van de werkelijke bedoelingen van de erflaatster met de onduidelijke bepaling C uit haar laatste testament. 4.5 Voor de inhoud van het getuigenverhoor van 31 oktober 2007 en voor het daarna nog gevolgde partijdebat, verwijst de rechtbank nu kortheidshalve naar de inhoud van de in rov. 1 opgesomde gedingstukken met producties. 5. De eindbeoordeling 5.1 Het getuigenverhoor heeft in ieder geval bevestigd dat de uit de tekstverwerker van het notariskantoor gerolde onduidelijke bepaling C – vooral de standaard passage “mijn erfgenamen krachtens de wet” in dit geval een holle en inhoudsloze bepaling is, die volstrekt niet overeenstemde met de daadwerkelijke concrete bedoelingen van de erflaatster en die onvoldoende recht doet aan de relatief complexe familiestructuur van de erflaatster. De rechtbank legt daarom alle theoretische en dogmatische beschouwingen in het partijdebat over de gebruikelijke betekenis van deze misleidende bepaling als irrelevant terzijde. 5.2 De rechtbank zal nu de knoop doorhakken en de uitleg van bepaling C geven, die naar haar oordeel – in de gegeven omstandigheden, en alles afwegende en in onderlinge samenhang beschouwd – het dichtst in de buurt komt van de werkelijke bedoelingen van de erflaatster. 5.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft de erflaatster bedoeld en gewild dat al haar bij haar overlijden nog in leven zijnde neven en nichten plus haar daarmee op één lijn te stellen twee petekinderen ieder voor gelijke delen haar erfgenamen zouden zijn. Anders dan in haar voorlaatste drie testamenten heeft de erflaatster tante Coks kennelijk in juni 2002 niet meer gewild dat haar vele achterneven en achternichten nog erfgenaam zouden zijn, ook niet bij wijze van plaatsvervulling van een vooroverleden neef of nicht. Doorslaggevend voor deze uitleg acht de rechtbank vooral de door de heer [H.] bij zijn getuigenverhoor getoonde producties, die hij destijds met de erflaatster heeft besproken en die de rechtbank in origineel aan het proces-verbaal van getuigenverhoor heeft gehecht. Onmiskenbaar is daar meermalen te lezen dat de erflaatster ongeveer 17 erfgenamen in gedachten had, dat wil zeggen al haar nog levende neven en nichten (toen geschat op 15) plus haar twee petekinderen. 5.4 Er zijn onvoldoende zwaarwegende aanknopingspunten om te kunnen beslissen dat de erflaatster bedoeld heeft de achterneven en achternichten uit eigen hoofde of bij wijze van plaatsvervulling als erfgenaam te handhaven. De rechtbank onderkent dat dit resultaat wellicht in de praktijk als ongerechtvaardigd kan worden gevoeld, maar voor 1/23ste of 1/24ste breukdeel zoals door neef Niels [C.] bepleit of voor 1/30ste breukdeel zoals door het notariskantoor bepleit heeft de erflaatster – welbewust of slecht geadviseerd – destijds in 2002 kennelijk niet gekozen, evenmin als voor een wellicht als rechtvaardiger gevoeld gelijk legaat of erfdeel voor alle achterneven en achternichten, bijvoorbeeld ter hoogte van het van successierechten vrijgestelde bedrag zoals in eerdere testamenten. Terzijde: zoals ook door de heer [H.] bij zijn getuigenverhoor genoemd, staat het na uitkering van de erfdelen alle erfgenamen van de familiestaken uiteraard vrij om in overleg aan álle achterneven en achternichten alsnog ieder een gelijk netto bedrag te schenken uit de eigen erfdelen. 5.5 Ook ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat de erflaatster bedoeld heeft aan nicht én petekind [P.] twee erfdelen toe te kennen, naast het aan haar al toegekende legaat. Het aangevoerde staaksgewijze 1/6de of 1/7de breukdeel was in het licht van de tekst van bepaling C bepaald niet onbepleitbaar, maar ook voor een dergelijke verdeling volgens “het naaste bloed” van broers en zussen plus twee petekinderen bestaan onvoldoende concrete aanwijzingen. Voorts zijn er in het licht van de drie voorlaatste testamenten onvoldoende aanwijzingen om de kennelijk in een inrichting verblijvende en onder bewind staande nicht Truus [B.] geen erfdeel toe te kennen. De rechtbank komt aldus volgens het aangeleverde familieschema tot 18 erfgenamen met ieder 1/18de breukdeel. 5.6 Evenals klaarblijkelijk ook de erflaatster, heeft de rechtbank het meest geworsteld met de positie van de bij het opmaken van het testament nog levende maar inmiddels overleden twee hoogbejaarde zusters van de erflaatster. Ook op dit punt is de erflaatster ondoordacht en/of slecht geadviseerd te werk gegaan. In de gegeven omstandigheden had het toekennen van een legaat in de vorm van bijvoorbeeld sieraden – die tante Eva overigens volgens de schriftelijke verklaring van neef Niels [C.] zou hebben ontvangen – of van een gering geldbedrag aan beide zusters meer voor de hand gelegen dan een benoeming tot erfgenaam. Pijnlijk maar waar is immers de in het dossier uitgesproken gedachte van tante Coks dat beide zusters al zeer oud waren en aldus “heus niks meer nodig hadden”. Tante Ella is dan ook in werkelijkheid 12 uur voor de erflaatster tante Coks overleden, en tante Eva 8 maanden daarna. 5.7 Naar het oordeel van de rechtbank sluit het alles afwegende het meest aan bij de werkelijke bedoelingen van de erflaatster om in de gegeven omstandigheden nu geen afzonderlijk erfdeel meer toe te kennen aan (de erfgenamen van) tante Eva en tante Ella. Alleen op deze praktische wijze worden hun kinderen – waaronder de drie eisers [A.] - immers bij de verdeling exact gelijk behandeld als alle overige volle neven en nichten en petekinderen: iedereen evenveel. Dat laatste was immers de hoofdgedachte waarmee de erflaatster naar notaris Ellens ging. Daaraan doet onvoldoende af dat uit de getuigenverhoren wel naar voren is gekomen dat te elfder ure in de notariskamer in juni 2002 over één of twee nog levende zusters is gesproken. Onduidelijk is echter gebleven welke positie in het testament de erflaatster en de notaris precies voor ogen hadden voor deze twee toen nog levende zusters van de erflaatster. 5.8 Al het voorgaande brengt de rechtbank tot de hierna onder de beslissing volgende verklaring voor recht. Zoals al in het tussenvonnis overwogen, zal de rechtbank in de bijzondere omstandigheden van dit geval én omdat beide procespartijen per saldo in het ongelijk zijn gesteld de proceskosten compenseren. 5.8 Terzijde overweegt de rechtbank nog dat het - zoals notaris Lentze ter comparitie nog opmerkte - nu in ieders belang is, dat de nalatenschap spoedig en praktisch kan worden afgewikkeld. In dat licht overweegt de rechtbank nog – anders dan in het tussenvonnis – dat het afgaande op de gehele inhoud van het griffiedossier in deze zaak in de rede ligt, dat het notariskantoor bij de afwikkeling geheel of grotendeels alle notariskosten en advocatenkosten voor haar rekening neemt die zijn verbonden aan het achterhalen van de werkelijke bedoelingen van de erflaatster met de uit de tekstverwerker van het notariskantoor gerolde bepaling C, die in de gegeven concrete familiestructuur volstrekt onder de maat was. Het proces-verbaal van getuigenverhoor van oud-notaris Ellens is op dat punt duidelijk, onder meer: “achteraf bezien is “mijn erfgenamen krachtens de wet” in dit geval een ongelukkige en onjuiste formulering. Je hebt helaas niet iedere kandidaat-notaris in de hand.” 6. De beslissingen De rechtbank in conventie en in reconventie: - verklaart voor recht dat bepaling C in het laatste testament van de erflaatster wijlen mevrouw mr. C.F. [B.] thans in de praktijk aldus moet worden uitgelegd en toegepast: “Onder de last van de hiervoor onder B gemelde legaten benoem ik tot erfgenamen van mijn gehele nalatenschap: - voor 1/18de deel mijn petekind [Q.], geboren in maart 1971; - voor 1/18de deel mijn nicht en petekind [P.], geboren in oktober 1945; - voor 1/18de deel mijn neef B.J.C. [F.], geboren in mei 1948; - voor 1/18de deel mijn neef N.H. [C.], geboren in april 1940; - voor 1/18de deel mijn nicht C.M. [C.], geboren in augustus 1941; - voor 1/18de deel mijn neef F.H. [C.], geboren in maart 1943; - voor 1/18de deel mijn nicht A.I. [C.], geboren in mei 1945; - voor 1/18de deel mijn neef E.H.M. [D.], geboren in november 1947; - voor 1/18de deel mijn nicht S.E. [E.], geboren in juli 1951; - voor 1/18de deel mijn neef F.H. [B.], geboren in december 1948; - voor 1/18de deel mijn neef W.R. [B.], geboren in mei 1950; - voor 1/18de deel mijn neef A.E. [B.], geboren in april 1952; - voor 1/18de deel mijn nicht P. [B.], geboren in juli 1953; - voor 1/18de deel mijn nicht G.W. [B.], geboren in november 1957 ( bewind); - voor 1/18de deel mijn nicht D.C. [B.], geboren in april 1962; - voor 1/18de deel mijn neef D.G. [A.] geboren in maart 1953; - voor 1/18de deel mijn nicht E.L. [A.] geboren in maart 1957; - voor 1/18de deel mijn neef O.P.S. [A.] geboren in januari 1962. - compenseert de proceskosten aldus dat iedere procespartij de eigen kosten draagt; - wijst het meer of anders gevorderde af. Dit eindvonnis is gewezen door mr. H. Wien en uitgesproken ter openbare zitting in het bijzijn van de griffier op 23 april 2007